Goudbruin gebakken ligt het varkentje op de kruiwagen, de poten met hoefjes naar de zijkant uitgespreid. Kop, snuit, grote flaporen, staartje: het zit er allemaal nog aan. Het beest moet doorgaan voor een speenvarken, maar feitelijk is het al een behoorlijke big, zo groot dat de hulp van de plaatselijke kroeg moest worden ingeroepen om hem te braden. Die beschikt namelijk over een ouderwetse broodoven, en iedereen in het dorp die echt iets groots moet bakken, kan het café terecht, als hij maar zelf hout meeneemt. Het varkentje, onvrijwillige hoofdrolspeler op een feest met zo’n vijftien gasten, paste maar net in de oven en moet zo meteen nog aan het spit, een forse ijzeren staaf die er tussen de achterpoten ingaat, dan dwars door de borstkas en er bij de bek weer uit komt. Er komt nog behoorlijk wat hamerwerk bij kijken om dat voor elkaar te krijgen. Daarna is het een kwestie van geduldig draaien, onder genot van een glas bier of palinka, de straffe Hongaarse pruimenjenever die de mees