GOEDKOPE KLEREN
Penny Ling zou liever in Brooklyn wonen, waar haar familie vroeger een supermarkt had. New Yorkers hebben minder vooroordelen dan Hongaren, vindt ze.
Maar vanwege de grote concurrentie in Brooklyn begon haar moeder elf jaar geleden een zaak in Boedapest. Daar was een bloeiende Chinese gemeenschap, maar geen Chinese levensmiddelenwinkel.
De Lings hebben inmiddels vijf supermarkten, met een enorm aanbod aan Chinese levensmiddelen, servies, Chinees-Hongaarse kranten en sex-DVD’s. Ling, geboren in China, maar getogen in Brooklyn, had weinig keuze toen haar moeder haar vroeg om te komen helpen in het Hongaarse familiebedrijf.
Zij bestiert één van de vijf filialen, haar echtgenoot een ander. Naast Chinezen komt er een groeiend aantal Hongaren, die ze onbeschoft vindt en die teveel afdingen. Ze praat laagdunkend over haar gastland, maar moet toegeven dat ze geen Hongaar persoonlijk kent...
Na Hongaren uit Roemenië en Slowakije zijn de pakweg 40.000 Chinezen de grootste groep immigranten in Hongarije. Ze kwamen begin jaren negentig naar Boedapest vanwege de centrale ligging, vlakbij het voormalige Joegoslavië, waar door de oorlog veel vraag was naar goedkope kleren en huishoudelijke apparaten.
Eén op de vijf Hongaren koopt regelmatig kleding bij een Chinese winkel of op de Vier Tijger Markt in Boedapest’s Jozsefváros-wijk, waar de kramen uitpuilen van de goedkope schoenen, T-shirts, horloges en speelgoed en waar etensstalletjes de Hongaarse klanten slappe loempia’s en vette noedels verkopen gebakken komkommers, tofu en kip in geurige saus.
Zhou Chen Ping leest een Chinese krant in zijn kledingkraam. Hij leeft sinds acht jaar in Hongarije, maar zijn vrouw woont in China. Familie hielp hem zijn winkeltje op te zetten. Hij praat wat schichtig: de markteigenaren houden niet van journalisten en bewakingspersoneel schiet toe zodra een fototoestel zichtbaar wordt.
Dat draagt bij tot het wat duistere imago van de markt, waar Chinese triades (maffia) naar verluid de touwtjes in handen hebben. Hongaarse douaneambtenaren houden regelmatig razzia’s om smokkelwaren of vervalste producten op te sporen.
Het leven is geen vetpot, verzucht Zhou. Veel Chinese ondernemers houden het hoofd maar met moeite boven water. Bai Yong, die voor veel Chinese bedrijven de boekhouding doet, geeft de belastingen de schuld. „Mensen verdienen soms nauwelijks meer dan de minimale belasting en premies die ze moeten betalen,” zegt hij.
Maar een groter probleem is de enorme concurrentie. Chinese kledingwinkels leggen het af tegen Hongaarse discountzaken. Bai verkocht onlangs vier van de vijf restaurants die hij in diverse Hongaarse steden had. „Ik was de eerste in Szolnok. Nu zijn er zes concurrenten,” zegt hij.
Hij zat oorspronkelijk in de im- en export. Vooral import, want Hongarije maakt volgens hem niets dat je naar China kunt exporteren. Hij begon zijn boekhoudbedrijf toen hij zag hoeveel Chinezen administratieve problemen hadden. Nu heeft hij zeven man Hongaars personeel en spreekt behoorlijk Hongaars. Daarmee is hij een uitzondering. Veel Chinezen kennen alleen de standaardzinnen die nodig zijn om hun klanten te bedienen.
Hij vindt Hongarije geen slechte plek om te leven, zegt hij, al is er weinig contact tussen Chinezen en Hongaren. Maar, zegt hij, agressie is er ook niet. Zijn vrouw kon echter niet aarden in Boedapest en woont in Singapore. Ze vond Hongarije achterlijk en chaotisch. Volgens oriëntalist Pál Nyiri is zij geen uitzondering. De Chinezen in Hongarije zijn veelal hoog opgeleid en zien hun gastland als een wat achtergebleven agrarische gemeenschap.
Dat bevordert de integratie niet. De Chinese gemeenschap heeft een sterke eigen organisatie: een eigen school en zo’n dertig verenigingen voor ieder aspect van het leven. Geen Chinees meldt zich ooit bij de Hongaarse sociale dienst.
Chinezen gaan naar restaurants en karaokebars waar geen Hongaar komt, naar (illegale) Chinese artsen en klinieken, en ze lezen Hongaars-Chinese kranten die vrijwel uitsluitend berichten over de eigen gemeenschap. Wat de Hongaarse politiek doet, dat zal de lezers namelijk eigenlijk een zorg zijn.
Maar vanwege de grote concurrentie in Brooklyn begon haar moeder elf jaar geleden een zaak in Boedapest. Daar was een bloeiende Chinese gemeenschap, maar geen Chinese levensmiddelenwinkel.
De Lings hebben inmiddels vijf supermarkten, met een enorm aanbod aan Chinese levensmiddelen, servies, Chinees-Hongaarse kranten en sex-DVD’s. Ling, geboren in China, maar getogen in Brooklyn, had weinig keuze toen haar moeder haar vroeg om te komen helpen in het Hongaarse familiebedrijf.
Zij bestiert één van de vijf filialen, haar echtgenoot een ander. Naast Chinezen komt er een groeiend aantal Hongaren, die ze onbeschoft vindt en die teveel afdingen. Ze praat laagdunkend over haar gastland, maar moet toegeven dat ze geen Hongaar persoonlijk kent...
Na Hongaren uit Roemenië en Slowakije zijn de pakweg 40.000 Chinezen de grootste groep immigranten in Hongarije. Ze kwamen begin jaren negentig naar Boedapest vanwege de centrale ligging, vlakbij het voormalige Joegoslavië, waar door de oorlog veel vraag was naar goedkope kleren en huishoudelijke apparaten.
Eén op de vijf Hongaren koopt regelmatig kleding bij een Chinese winkel of op de Vier Tijger Markt in Boedapest’s Jozsefváros-wijk, waar de kramen uitpuilen van de goedkope schoenen, T-shirts, horloges en speelgoed en waar etensstalletjes de Hongaarse klanten slappe loempia’s en vette noedels verkopen gebakken komkommers, tofu en kip in geurige saus.
Zhou Chen Ping leest een Chinese krant in zijn kledingkraam. Hij leeft sinds acht jaar in Hongarije, maar zijn vrouw woont in China. Familie hielp hem zijn winkeltje op te zetten. Hij praat wat schichtig: de markteigenaren houden niet van journalisten en bewakingspersoneel schiet toe zodra een fototoestel zichtbaar wordt.
Dat draagt bij tot het wat duistere imago van de markt, waar Chinese triades (maffia) naar verluid de touwtjes in handen hebben. Hongaarse douaneambtenaren houden regelmatig razzia’s om smokkelwaren of vervalste producten op te sporen.
Het leven is geen vetpot, verzucht Zhou. Veel Chinese ondernemers houden het hoofd maar met moeite boven water. Bai Yong, die voor veel Chinese bedrijven de boekhouding doet, geeft de belastingen de schuld. „Mensen verdienen soms nauwelijks meer dan de minimale belasting en premies die ze moeten betalen,” zegt hij.
Maar een groter probleem is de enorme concurrentie. Chinese kledingwinkels leggen het af tegen Hongaarse discountzaken. Bai verkocht onlangs vier van de vijf restaurants die hij in diverse Hongaarse steden had. „Ik was de eerste in Szolnok. Nu zijn er zes concurrenten,” zegt hij.
Hij zat oorspronkelijk in de im- en export. Vooral import, want Hongarije maakt volgens hem niets dat je naar China kunt exporteren. Hij begon zijn boekhoudbedrijf toen hij zag hoeveel Chinezen administratieve problemen hadden. Nu heeft hij zeven man Hongaars personeel en spreekt behoorlijk Hongaars. Daarmee is hij een uitzondering. Veel Chinezen kennen alleen de standaardzinnen die nodig zijn om hun klanten te bedienen.
Hij vindt Hongarije geen slechte plek om te leven, zegt hij, al is er weinig contact tussen Chinezen en Hongaren. Maar, zegt hij, agressie is er ook niet. Zijn vrouw kon echter niet aarden in Boedapest en woont in Singapore. Ze vond Hongarije achterlijk en chaotisch. Volgens oriëntalist Pál Nyiri is zij geen uitzondering. De Chinezen in Hongarije zijn veelal hoog opgeleid en zien hun gastland als een wat achtergebleven agrarische gemeenschap.
Dat bevordert de integratie niet. De Chinese gemeenschap heeft een sterke eigen organisatie: een eigen school en zo’n dertig verenigingen voor ieder aspect van het leven. Geen Chinees meldt zich ooit bij de Hongaarse sociale dienst.
Chinezen gaan naar restaurants en karaokebars waar geen Hongaar komt, naar (illegale) Chinese artsen en klinieken, en ze lezen Hongaars-Chinese kranten die vrijwel uitsluitend berichten over de eigen gemeenschap. Wat de Hongaarse politiek doet, dat zal de lezers namelijk eigenlijk een zorg zijn.
Reacties