PRIKKELDRAAD
Gyuri bácsi, Oom Gyuri, haalt een stuk prikkeldraad uit de schuur: een kleine herinnering aan 2 mei 1989, de dag dat soldaten bij het Hongaarse grensdorpje Hegyeshalom het eerste gat in het IJzeren Gordijn knipten. Het was meer dan een half jaar voor de val van de Berlijnse Muur, de Tsjechische Fluwelen Revolutie en de opstand tegen de Roemeense dictator Ceausescu en niemand realiseerde het zich, maar er werd stilletjes geschiedenis geschreven bij het Hongaarse grensdorp. Het wegknippen van het prikkeldraad langs de Hongaarse grens bleek uiteindelijk het begin van het einde voor het communisme in Europa.
Daar had de Hongaarse communistische regering zeker niet bij stilgestaan toen ze enkele maanden eerder besloot om het Hongaarse deel van het IJzeren Gordijn te ontmantelen. De Hongaren waren hervormingsgezind, maar het systeem helemaal opdoeken was niet hun bedoeling.
De zwaarbewaakte grens was simpelweg overbodig geworden, aangezien Hongaarse burgers inmiddels een paspoort konden aanvragen om naar het Westen te reizen. Pas in juni drong de symbolische waarde van hun daad tot de regering door. Toen zou minister van buitenlandse zaken Gyula Horn, omringd door journalisten en fotografen, het IJzeren Gordijn alsnog officieel doorknippen. Om andere Oostbloklanden gerust te stellen, zeiden de Hongaren toe dat burgers daarvandaan alleen met geldige papieren de grens overgelaten zouden worden.
Het zou anders lopen. In de loop van de zomer sloegen duizenden DDR-burgers hun tenten in Hongarije. Ze hoopten de Hongaarse autoriteiten te kunnen vermurwen en ze kregen hun zin. Op 19 augustus weigerden Hongaarse grenswachten te schieten op enkele honderden Oost-Duitsers die tijdens een vredesdemonstratie de grens overtrokken. Vanaf dat moment liet Boedapest alle DDR-burgers gaan.
Maar op 2 mei 1989 leek het doorknippen van het prikkeldraad nog niet meer dan een formaliteit, al had de gebeurtenis meteen grote invloed op het leven van de inwoners van Hegyeshalom. Net als andere grensplaatsen was het dorp alleen toegankelijk voor de inwoners, vertelt de gepensioneerde boer Gyuri. Wie gasten wilde ontvangen, moest een speciale vergunning aanvragen. Logés uitnodigen er helemaal niet bij.
,,Zo’n aanvraag kostte twee dagen en werd soms gewoon geweigerd,” zegt zijn vrouw. Zelf reizen was ook lastig. ,Zij werkte verderop, in Mosonmagyarovár. ,,Iedere dag als ik met de trein thuiskwam, werd ik door soldaten gecontroleerd. Wie geen speciale stempel in zijn persoonsbewijs had, werd van de trein gehaald en teruggestuurd. Als je hier woonde, was het echt moeilijk om contacten buiten het dorp te onderhouden.”
Net voorbij het dorp begon de vijfhonderd meter brede grenszone: een hoog prikkeldraadhek met doorgangen waar soldaten stonden, daarna een strook landbouwgrond, eigendom van de lokale staatsboerderij, waar je alleen mocht komen met speciale vergunning en op het laatst een brede, kale strook land. Wie daar een voet op zette, werd als overloper beschouwd en gearresteerd of ter plekke doodgeschoten. Achter de kale strook kwam er weer een prikkeldraadhek met wachttorens. En daarachter begon de vrijheid.
Twintig jaar na dato heeft de vreugde over de afbraak van het prikkeldraad bij het echtpaar plaatsgemaakt voor gemengdere gevoelens. Van hun hooggespannen verwachtingen van toen is minder terecht gekomen dan ze hoopten. De vrijheid is mooi, en het is ook fantastisch dat hun kleinzoon nu in Oostenrijk naar een kleuterschool kan en zo meteen twee talen leert. Maar daar staan nadelen tegenover.
,,Criminaliteit bestond hier niet voordat het IJzeren Gordijn werd afgebroken,” zegt Gyuri's vrouw, ,,Dat was natuurlijk het voordeel van het feit dat vreemden het dorp niet zomaar in mochten. Nu heb je allerlei volk langs de straat, venters die met een smoes je huis binnen dringen, inbrekers." Ze hebben ook hun twijfels over alle buitenlanders die in het dorp huizen hebben gekocht, vooral over de Slowaken die de laatste tijd naar Hongarije verhuizen. ,,Die doen geen enkele moeite om te integreren. Onze Slowaakse buurvrouw spreekt geen woord Hongaars en zegt nooit iets tegen ons.”
Er zoveel beter is hun leven niet geworden, vinden ze. ,,Natuurlijk, er zijn wel dingen veranderd,” erkennen ze, ,,We kunnen reizen, gasten ontvangen en met iedereen praten. Maar we zijn nog steeds arm. We hebben ons hele leven pensioen betaald, maar nu gaan ze daarin korten. Soms denk ik dat ik mijn hele leven, in 1953 na de dood van Stalin, in 1956 na de Hongaarse revolutie, in 1989 na de val van het IJzeren Gordijn, heb gehoopt dat het leven morgen beter wordt. Maar dat is nooit gebeurd.”
Reacties