WETENSCHAPPERS
Wetenschappers in Hongarije verdienen voor West-Europese begrippen niet uitzonderlijk goed. De 250 volledige leden van de Hongaarse Academie voor Wetenschappen, de creme de la creme van de Hongaarse wetenschap zogezegd, moeten het doen met een salaris van 455.ooo forint per maand, ruim 1600 euro. De 75 corresponderende leden krijgen nog minder: 354.ooo forint per maand. Dat is niet veel, maar het staat wel in verhouding tot de salarissen van de rest van de bevolking, die ook weinig verdient voor West-Europese begrippen. Daarnaast krijgt ieder lid maandelijks nog 90.000 forint 'eergeld'.
Te weinig, zeggen sommigen, want het gevaar is groot dat Hongaarse wetenschappers naar beter betalende posten in het buitenland vertrekken. Maar het is de grote vraag hoe groot dat gevaar is, en of het salaris daarbij de doorslaggevende rol speelt, althans waar het om de leden van de Academie gaat. Een groot deel van hen heeft vermoedelijk geen enkele behoefte om naar het buitenland te vertrekken. De gemiddelde leeftijd van de MTA-leden is 56,1 jaar (dat is al ruim twee jaar minder dan in 1998, toen het gezelschap nog veel vergrijsder was). Van de vaste leden zijn er slechts 18 onder de zestig jaar, en 74 boven de 80. Dat die staan te trappelen om hun koffers te pakken en naar Harvard te vertrekken, lijkt onwaarschijnlijk.
De betaling mag niet top zijn, maar daar staat wel tegenover dat als je eenmaal lid van de Academie bent, je voor je rest van je leven onder de pannen bent. Een deel van de heren (er zullen ook wel dames tussen zitten, maar ik ben ze nog niet tegengekomen) publiceert nooit meer iets en geeft ook geen les. Kortom, Hongarije spendeert een aardig deel van zijn wetenschappelijke budget aan een regeling die in een aantal gevallen simpelweg niet meer is dan een fraaie pensioensvoorziening.
Dat zou op zich niet zo erg zijn, als het niet meteen betekende dat er van doorstroming dus geen sprake is. In Nederland gaat een hoogleraar met emiraat en maakt plaats vrij voor een nieuwe man. Zo'n systeem bestaat in Hongarije niet. Dat lijkt me een minstens even belangrijke motivatie voor een wetenschapper om naar het buitenland te vertrekken: het feit dat de topregionen van de Hongaarse academische wereld verstopt zit met oude heren die hun opleiding nog in de communistische tijd hebben gehad en die pre-communistische opvattingen hebben over hun eigen positie in het stelsel.
De academische vernieuwing die in de jaren zeventig door veel Westerse universiteiten raasde, heeft Hongarije (en de rest van het voormalige Oostblok) geheel gepasseerd. Een professor is in Hongarije nog een echte autoriteit. Geen student zou het in zijn hoofd halen de professor met de voornaam aan te spreken. Die spreek je aan met Meneer de Professor en met ön, de beleefdere van de twee vormen van U die de Hongaarse taal telt. Die spreek je niet tegen en je gaat geen debat met hem aan.
Er is in het verleden wel eens gesuggereerd om in ieder geval de uitbetaling van het eergeld in toekomst te koppelen aan een jaarlijkse proeve van bekwaamheid, bijvoorbeeld in de vorm van een publicatie. Maar, zoals de Hongaarse wetenschapshistoricus Gábor Palló aanvoert, dat heeft eigenlijk geen zin, zolang niet het hele financieringssysteem wordt omgebouwd. Maar daarvoor bestaat onder leidinggevende academici om begrijpelijke redenen niet zoveel animo.
Te weinig, zeggen sommigen, want het gevaar is groot dat Hongaarse wetenschappers naar beter betalende posten in het buitenland vertrekken. Maar het is de grote vraag hoe groot dat gevaar is, en of het salaris daarbij de doorslaggevende rol speelt, althans waar het om de leden van de Academie gaat. Een groot deel van hen heeft vermoedelijk geen enkele behoefte om naar het buitenland te vertrekken. De gemiddelde leeftijd van de MTA-leden is 56,1 jaar (dat is al ruim twee jaar minder dan in 1998, toen het gezelschap nog veel vergrijsder was). Van de vaste leden zijn er slechts 18 onder de zestig jaar, en 74 boven de 80. Dat die staan te trappelen om hun koffers te pakken en naar Harvard te vertrekken, lijkt onwaarschijnlijk.
De betaling mag niet top zijn, maar daar staat wel tegenover dat als je eenmaal lid van de Academie bent, je voor je rest van je leven onder de pannen bent. Een deel van de heren (er zullen ook wel dames tussen zitten, maar ik ben ze nog niet tegengekomen) publiceert nooit meer iets en geeft ook geen les. Kortom, Hongarije spendeert een aardig deel van zijn wetenschappelijke budget aan een regeling die in een aantal gevallen simpelweg niet meer is dan een fraaie pensioensvoorziening.
Dat zou op zich niet zo erg zijn, als het niet meteen betekende dat er van doorstroming dus geen sprake is. In Nederland gaat een hoogleraar met emiraat en maakt plaats vrij voor een nieuwe man. Zo'n systeem bestaat in Hongarije niet. Dat lijkt me een minstens even belangrijke motivatie voor een wetenschapper om naar het buitenland te vertrekken: het feit dat de topregionen van de Hongaarse academische wereld verstopt zit met oude heren die hun opleiding nog in de communistische tijd hebben gehad en die pre-communistische opvattingen hebben over hun eigen positie in het stelsel.
De academische vernieuwing die in de jaren zeventig door veel Westerse universiteiten raasde, heeft Hongarije (en de rest van het voormalige Oostblok) geheel gepasseerd. Een professor is in Hongarije nog een echte autoriteit. Geen student zou het in zijn hoofd halen de professor met de voornaam aan te spreken. Die spreek je aan met Meneer de Professor en met ön, de beleefdere van de twee vormen van U die de Hongaarse taal telt. Die spreek je niet tegen en je gaat geen debat met hem aan.
Er is in het verleden wel eens gesuggereerd om in ieder geval de uitbetaling van het eergeld in toekomst te koppelen aan een jaarlijkse proeve van bekwaamheid, bijvoorbeeld in de vorm van een publicatie. Maar, zoals de Hongaarse wetenschapshistoricus Gábor Palló aanvoert, dat heeft eigenlijk geen zin, zolang niet het hele financieringssysteem wordt omgebouwd. Maar daarvoor bestaat onder leidinggevende academici om begrijpelijke redenen niet zoveel animo.
Reacties