VRIENDENCLUB
De herbegrafenis in juni 1989 van Imre Nagy, leider van de Hongaarse opstand van 1956, was een historische gebeurtenis die heel Hongarije in de greep hield. Sommigen schaften er speciaal een tv-toestel voor aan om de plechtigheid live te kunnen volgen. Voor veel toeschouwers kwam het meest gedenkwaardige moment, toen een jonge rechtenstudent de Sovjettroepen in Hongarije openlijk opriep het land te verlaten.
Wie eerder niet van Viktor Orbán had gehoord, wist vanaf dat moment wie hij was. Zelfs vandaag is die toespraak voor veel Hongaren een van de grote verdiensten van de man die mei vorig jaar voor de tweede keer premier van Hongarije werd en die in januari onder een storm van kritiek aantrad als voorzitter van Europa. Zijn toespraak, een pleidooi voor de invoering van een burgerlijke, Europese democratie in Hongarije, maakte hem tot een van de bekende gezichten van de anticommunistische oppositie. “Hij was de ultieme anarcho-liberaal,” aldus publicist Miklós Haraszti, oprichter van de Hongaarse samizdat-beweging, die Orbán destijds van dichtbij meemaakte en zijn politieke talent bewonderde.
Volgens Haraszti was Orbán destijds een hartstochtelijk verdediger van de constitutie en was er niemand feller dan hij toen de eerste postcommunistische, conservatieve regering pogingen ondernam om de in 1989 met politieke consensus tot stand gekomen grondwet om te vormen tot een instrument dat die de politieke meerderheid van de regering zou dienen.
Maar diezelfde man werd er de afgelopen weken in binnen- en buitenland van beschuldigd Hongarije in een autocratie te veranderen. De kritiek beperkt zich al lang niet meer tot de linkse oppositie. De conservatieve Duitse krant Die Welt schreef over “de mars naar de Führerstaat”. Konzervatórium, een blog van jonge conservatieve Hongaren die zijn verkiezingsoverwinning vorig jaar nog toejuichten, noemen Orbáns bewind nu: “Een vreemd mengsel van Putinisme, Chinees staatskapitalisme en een links populistisch regiem zoals je dat in Zuid-Amerika vindt.”
De huidige rechtse regeringspartij Fidesz begon in 1988 als een liberale jongerenbeweging. De kern bestond uit een vriendenclub die elkaar had leren kennen bij het juridische István Bibó College van de Universiteit van Boedapest.
De universitaire vriendenclub bleef een belangrijke rol in Fidesz spelen. Tot de dag van vandaag is de premier omringd door mensen die hij tijdens zijn studie, of zelfs op de middelbare school leerde kennen. Parlementsvoorzitter Lászlö Kövér is een studiegenoot, voormalige docent Istvan Stumpf werd lid van het Constitutionele Hof, een andere voormalige docent, Tamás Fellegi is minister van nationale ontwikkeling. Orbáns klas- en studiegenoot, de zakenmagnaat Lajos Simicska geldt als de stille kracht achter de premier.
Maar de politieke richting veranderde radicaal toen duidelijk werd dat Fidesz als liberale partij geen toekomst had. Rond de verkiezingen van 1994, die gewonnen werden door de socialistische MSzP en de liberale SzDSz, sprong Orbán in het ideologische gat dat ontstond door de verkiezingsnederlaag van de conservatieve regeringspartij MDF.
Fidesz wierp zich vanaf dat moment op als een brede, rechtse partij die zowel gematigd als extreemrechts probeerde te vertegenwoordigen. Simpel was dat niet, en het leidde af en toe tot een behoorlijke politieke spagaat. De gebruikelijke tactiek van Fidesz was, en is, om partijen aan zich te liëren en ze vervolgens te absorberen. Tijdens de eerste regering Orbán, tussen 1998 en 2002, kreeg zijn regering gedoogsteun van de inmiddels vrijwel verdwenen extreemrechtse MIÉP. Die kreeg in ruil daarvoor alle ruimte om op de staatstelevisie en -radio zijn mening te verkondigen. Dat extremisme straalde ook op de regering zelf af, en kostte Orbán bij de volgende verkiezingen veel stemmen in het midden.
Tijdens die eerste regering werd al duidelijk dat niet alleen Orbáns politieke richting, maar ook zijn houding ten opzichte van grondwet en democratie gewijzigd waren. De oppositie kreeg nauwelijks nog ruimte op de staatstelevisie, oppositiekranten raakten hun overheidsadvertenties kwijt, en de regering richtte een eigen, regeringsgezinde krant op. Waar mogelijk, werden oppositie-aanhangers uit leidinggevende functies ontslagen, een praktijk die nu weer massaal wordt toegepast: na topambtenaren regent het momenteel ontslagen onder directeuren van theaters, musea en nationale parken.
De huidige regering kreeg, met overigens niet meer dan 52 procent van de stemmen, een tweederde meerderheid in het parlement en ziet dat als legitimatie om alle macht naar zich toe te trekken. Een revolutie in het stemhokje, zo noemde Orbán zijn overwinning op de verkiezingsavond,. Iedere wet wordt daarmee gerechtvaardigd dat de partij de wil van de kiezers uitvoert. Het is wat de Amerikaanse politicoloog Fareed Zakaria omschrijft als onliberale democratie: de stem van de meerderheid telt zwaarder dan de rechtstaat en de bescherming van burgerlijke vrijheden en rechten van minderheden, principes die de basis vormen van gevestigde democratieën in West-Europa.
“Het hele ideologische framewerk dat in de eerste helft van de twintigste eeuw ontstond en de Europese landen domineerde, was achterhaald aan het einde van de eeuw. Inertie leidde tot groeiende druk op samenlevingen in heel Europa, inclusief Hongarije, en uiteindelijk tot verandering,” aldus Orbán toen hij de balans opmaakte van 56 dagen regeren. Zijn doel is het omzetten van zijn overwinning, “een verkiezingsfenomeen” in een “duurzame gemeenschap.”
Orbán staat bekend als een man die op zijn best is in de strijd. Hij heeft weinig op met compromissen, geen oor voor kritiek en hij neemt politieke verliezen persoonlijk op. Toen hij, in 2002 en 2006, achter elkaar twee verkiezingen verloor, leidde dat dan ook niet tot zelfkritiek, maar tot de frontale aanval. Toen in de herfst van 2006 een interne partijrede van de toenmalige premier Ferenc Gyurcsány uitlekte, waarin die zei dat zijn partij (en alle andere partijen) gelogen hadden tijdens de verkiezingscampagne, was dat voor Orbán reden om Gyurcsány's aftreden te eisen. Toen de premier daar niet op inging, ondersteunde de Fidesz-leider demonstraties die het doel hadden de regering omver te werpen.
Nadat hij afgelopen voorjaar aan de macht kwam, werd er alsnog grondig schoon schip gemaakt met de socialisten. Orbán's voortdurende beschuldigingen van verkiezingsfraude, beweringen dat de communisten feitelijk nog aan de macht waren en het betwisten van de legitimiteit van de socialistische regering legden ook in de hoofden van zijn aanhang het fundament voor het opzij schuiven van allen die die regering hadden gediend.
“Het is vanzelfsprekend dat met de komst van een nieuwe regering nieuwe mensen worden benoemd op leidende posities die over het algemeen als politieke benoemingen gelden. Maar wat er heeft plaatsgevonden is een politieke zuivering die veel verder ging, zodat het principe van een ambtenarenapparaat met een zekere politieke onafhankelijkheid omver is geworpen,” aldus János Kornai, Hongarije’s meest vooraanstaande econoom, die onlangs de balans opmaakte van de eerste negen maanden en tot de conclusie kwam dat Hongarije sinds de zomer van een democratie in een autocratie veranderd is.
Een groot deel van Orbáns electoraat meent echt dat nu eindelijk de onvolledige politieke veranderingen van 1989 worden afgemaakt die er volgens hen destijds in resulteerden dat de communisten de macht in handen hielden. Daar hoort ook de “linkse pers” bij. Dat de macht van die pers via de internationaal fel bekritiseerde nieuwe mediawet wordt beperkt, is vanuit dat standpunt bekeken niet iets om je erg druk over te maken.
Daarnaast speelt Orbán in op het nationalisme in grote delen van de Hongaarse samenleving en het bijbehorende antiglobalisme. Veel Hongaren juichen maatregelen als het heffen van extra winstbelasting op banken, energiemaatschappijen, hypermarkten en andere “multi’s” alleen maar toe en zijn het met de premier eens dat de privatisering van de afgelopen twintig jaar alleen maar de zakken van de verkeerden heeft gevuld.
In feite verschilt de Hongaarse premier niet wezenlijk van andere populistische leiders die sinds twee decennia in Centraal-Europa en elders in Europa opduiken. De Poolse Kaczynski-tweeling, de Slowaakse premiers Vladimir Meciar en Robert Fico, Silvio Berlusconi en Geert Wilders: allemaal spelen ze de nationalistische kaart en stellen ze hun verkiezingsmandaat boven de rechtstaat die de burgerlijke vrijheden beschermt.
Wat Orbán onderscheidt, is zijn macht. Zijn tweederde meerderheid in het parlement maakt het mogelijk om iedere wet naar eigen goeddunken te veranderen. Ook de grondwet, die in de afgelopen maanden tien keer is aangepast en waarvoor momenteel een heel nieuw concept wordt geschreven. Zonder enige maatschappelijke discussie, zodat vrijwel niemand precies weet wat erin staat.
Maar maakt dat Orbán tot een nieuwe Poetin? Niet al zijn critici zijn daarvan overtuigd. “Orbán wil geen dictator zijn, maar een succesvol politicus. Hij wil iets blijvends nalaten, een legende worden. Je kunt het afgelopen halve jaar en de jaren die komen niet begrijpen, als je gelooft dat zijn hoofddoel het ontmantelen van de democratie is,” aldus de conservatieve politicoloog Gábor Török. “Hij realiseert zich dat hij en Hongarije anders Europa uit worden geschreven. Indien nodig zal hij tot het randje gaan, maar om die reden zal hij altijd binnen de perken blijven.”
Reacties