Een Nederlandse bioloog in Hongarije

Rouwmantel
“Kijk, een rouwmantel, een mannetje,” bioloog Rob de Jong stopt de auto en wijst op een vlinder die voor ons boven de weg fladdert, “Die zit hier altijd te wachten op langskomende vrouwtjes.” Als de vlinder neerdaalt, opent hij voorzichtig het portier en instrueert: “Heel langzaam en rustig bewegen.” Zelfs ervaren vlinderaars zijn volgens hem vaak te haastig. Het is een wat rafelig exemplaar, de rouwmantel overwintert als vlinder en deze heeft er al haast een jaar opzitten. “Heel wat vlinderliefhebbers zouden hier vreselijk jaloers op zijn. Een rouwmantel zie je in Nederland bijna nooit,” zegt De Jong.
Even verderop ligt er een esculaapslang voor ons op de weg in het zonnetje. Prachtig, zegt De Jong, al bekent hij dat hij er een gespleten verhouding met de slang heeft: “We hebben ze ook in de tuin, op zich natuurlijk geweldig, maar ze klimmen de bomen in om nesten leeg te roven en dat vind ik minder leuk.” Een bioloog is ook maar een mens.

Sinds dertien jaar runt De Jong samen met zijn Hongaarse vrouw Barbara het natuurstation Farm Lator aan de voet van het Hongaarse Bükk-gebergte. Hongarije, een overgangszone tussen de West-Europese flora en fauna en de Oost-Europese steppes, biedt natuurliefhebbers een ongekende soortenrijkdom. Bijna 400 vogelsoorten broeden in het land of doen het tijdens de trek aan en met een totaal van 3500 dag- en nachtvlinders is het een van de belangrijkere vlindergebieden van Europa.
Het dorpje Lator, aan een uitloper van de Karpaten waar bergen en steppen elkaar raken, ligt in het centrum van een bij uitstek rijke regio. In de nabijheid zijn drie nationale parken en twee beschermde landschappen. In de steppeachtige Hortobagy zijn zo’n 320 vogelsoorten waargenomen. In zijn tuin heeft De Jong een nachtvlinderval opgezet, een plastic doos met bovenin een gat, een sterke lamp om de vlinders te lokken en onderin eierdozen als schuilplaats. “Vooral Engelsen zijn daar dol op, want daar is het bestuderen van nachtvlinders heel populair. We hebben inmiddels zo’n 600 soorten gedetermineerd.”
De Jong krijgt zowel groepen als individuele bezoekers. Gasten kunnen terecht op de kleine camping of in een van de tweepersoonskamers. Alles op Farm Lator is ingericht op natuurliefhebbers. Er is geen tv, maar wel een uitgebreide bibliotheek met natuurboeken, waar iedere soort die in de omgeving voorkomt, te vinden is. Wie wil, kan mee met de excursies die De Jong organiseert. ’s Avonds kookt Barbara een gezamenlijke maaltijd voor de gasten met biologische groenten uit eigen tuin. Een restaurant is er niet in het dorp, zelfs geen café. „Het leuke is dat iedereen hier een belangstelling met elkaar deelt, en dat schept een band,” zegt De Jong.
Het is eigenlijk toeval dat De Jong in Hongarije terecht kwam. Een paar jaar na zijn studie kwam hij tot de conclusie dat biologen in Nederland vooral op kantoor zitten. Daarvoor had hij geen biologie gestudeerd, hij wilde naar buiten. Hij dacht aan Spanje, toen hij verliefd werd op een Hongaarse. En toen ze tijdens een tocht door het Hongaarse Bükk-gebergte langs het kleine dorpje aan de voet van de Lator-burcht reden, wist hij: dit is de plek waar ik wil wonen.
Het dorpje, niet meer dan een twintigtal huizen, ligt aan het einde van een weg, genesteld in het groen. Direct achter het dorp begint het Bükk Nationale Park, een van de grootste natuurgebieden van Hongarije. Langs de rand van Farm Lator stroomt een kleine bergbeek. Wie niet van natuur en stilte houdt, heeft hier weinig te zoeken. Barbara, die opgroeide in Boedapest, vond het aanvankelijk erg stil, maar wil inmiddels niet meer weg.
Niet alleen De Jong raakte betoverd van het dorpje. Hij heeft een behoorlijk aantal vaste bezoekers, zoals cabaretier Hans Dorrestijn, die jaarlijks terugkeren. Met Dorrestijn organiseert De Jong dit jaar zelfs een gezamenlijke excursieweek. Hij is erg benieuwd hoe dat gaat. “We hebben een hele verschillende manier van naar de natuur kijken. Ik bekijk de natuur echt als bioloog en probeer verklaringen te vinden voor het gedrag van dieren, terwijl Dorrestijn dieren juist menselijke karaktertrekken toeschrijft.”
Dorrestijn komt, zoals veel gasten, in de eerste plaats voor de enorme verscheidenheid aan vogels. Wie echt lui is, hoeft er de deur niet eens voor uit. In een oude boomgaard die naadloos overloopt in het bos op de omringende hellingen richtte De Jong een voederplaats in en een schuilhut voor fotografen. Als hij de bakjes en de boomstronk vult, komt daar al snel een aantal puttertjes op af. Een paar schuwe appelvinken blijven wat voorzichtiger op afstand. Wie geluk heeft, ziet de keizerarend overvliegen die hogerop in de bergen zijn horst heeft.
Zandgroeve in het Bükk-gebergte
De tuin lokt niet alleen vogels en vlinders, maar ook tal van kleine zoogdieren: marters, vleermuizen, egels en slaapmuizen. Er leven reptielen zoals de esculaapslang en de smaragdhagedis, en uit het bos komen grotere zoogdieren als herten en reeën af op de voederplek die De Jong helemaal aan de rand heeft ingericht. Voor de slaap- en vleermuizen heeft hij speciale kasten opgehangen. Hij zou graag meer gezinnen met kinderen op Farm Lator zien, en kinderen vinden zoogdieren het aantrekkelijkst.
De dorpelingen bekijken dat soort activiteiten met enige verbazing, zegt hij. Natuurbehoud is in Hongarije grotendeels in handen van jagers en bosbouwers, en dat botst wel eens met zijn eigen visie. Terwijl we door het Bükk-park rijden, wijst hij op terreinen waar acacia’s zijn aangeplant. “Het resultaat van EU-beleid,” zegt hij. Hongarije moet meer bos aanplanten en grondeigenaren krijgen subsidie voor de aanplant van acacia’s, die door de EU worden gestimuleerd als vervanging voor tropisch hardhout. Dat gaat ten koste van de kleine graslandjes die de habitat van tal van dieren vormen.
De autoriteiten zijn er niet echt aan gewend dat private personen zich met natuurbeleid bemoeien. Maar met tact en beleid valt af en toe wel wat te bereiken, zegt De Jong. Zo heeft hij de afgelopen tijd met enkele vrijwilligers de bovenkant van een voormalige zandgroeve weer vrijgemaakt. In die groeves bouwen bijeneters hun holletjes, maar die vogels komen alleen als de wand vrij is van struiken en groen. In het kader van natuurbeheer zijn veel zandgroeves de afgelopen jaren stilgelegd, wat de bijeneters niet ten goede komt.
Na enig praten kreeg De Jong toestemming voor zijn restauratiewerk. De zandgroeve is weer onkruidvrij en aan weerszijden van de afgraving zijn twee platformpjes met camouflagenetten gemaakt, waar in de zomer tentjes kunnen worden opgezet, van waaruit je de activiteiten van de vogels kunt bekijken. “En nu maar hopen dat ze inderdaad terugkomen”, zegt De Jong.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Dit gebeurt er als je op cookies klikt.

Pizza per drone? Nog even wachten

Wereldleider in unieke chips.