Het gewicht van de geschiedenis
Herdenking op de dag van de Martelaren in Vác |
Een grote groep dorpelingen met groen-wit-rode cocardes op de borst trok in optocht naar een lokaal monument. Daar zong iedereen na het aanhoren van een lange speech het droefklinkende Hongaarse volkslied. We keken wat verbaasd naar die serieuze plechtigheid, anderhalve eeuw na dato. Dat, op zijn beurt, verbaasde onze tolk András. Herdachten wij het einde van de tachtigjarige oorlog dan niet? Destijds vond ik het prachtig, zoveel historisch bewustzijn. Nu ik haast dertig jaar later naar Nederland terugkeer, kijk ik er toch iets anders naar.
Want hoeveel heeft het met echt historisch bewustzijn te maken als vrouwen in tranen uitbarsten op de Dag van de Martelaren, zoals ik enkele jaren geleden in het stadje Vác zag gebeuren? Ze huilden om de dood van dertien officieren die in 1849 tijdens het 'bloedbad van Arad' wegens landverraad werden geëxecuteerd vanwege hun deelname aan de opstand. Anderhalve eeuw lang proostten Hongaren niet met bier omdat de executeurs destijds het bierglas op hun dood geheven zouden hebben.
Het verdrag van Trianon, waarbij Hongarije na de Eerste Wereldoorlog tweederde van zijn grondgebied verloor, roept soortgelijke emoties op. Nu was dat een ingrijpende gebeurtenis met grote consequenties. Maar zelden erkent iemand dat de minderheden goede redenen hadden om onder Hongaars bestuur uit te willen. Dat had namelijk niets met Serviërs, Slowaken of Roemenen op en wilde hen, bijvoorbeeld via verplicht Hongaarstalig onderwijs, omturnen tot goede Magyaren, zoals de Hongaren zichzelf noemen.
Niet alleen de Hongaren, alle volkeren in de regio hebben een kokerblik op hun geschiedenis die weinig ruimte openlaat voor andere visies. In de aanloop van de Bosnische oorlog toonde de Servisch-Bosnische leider Radovan Karadzic me een kaart waarop hij met één armzwaai het Italiaanse Triëst als Servisch gebied claimde. In het Kroatische Zagreb kreeg ik vergelijkbare kaarten te zien, vergezeld met een andere claim. Beide partijen beriepen zich op lang vervlogen Servische, dan wel Kroatische koninkrijken.
In Boekarest sprak ik een student die echt niet begreep waarom de Hongaren zich in Roemenië minder thuis voelen dan hijzelf. Dat die Hongaren eigenlijk vinden dat Roemenië een deel van Hongarije heeft gepikt, had hij nooit op school geleerd.
Geschiedenis en politiek, je kunt ze niet loskoppelen, zeker niet in Centraal-Europa. Niet voor niets liet premier Viktor Orbán de afgelopen jaren diverse historische onderzoeksinstituten sluiten en werden vervangen door het Veritas-instituut, dat de uitdrukkelijke opdracht heeft de Hongaarse geschiedenis van de afgelopen 150 jaar te 'reëvalueren'. Dat leidde onder meer tot een positieve herwaardering van Miklós Horthy, staatshoofd tussen 1921 en 1944 en bondgenoot van Hitler.
Maar de grootste historische reëvalutie vond plaats tijdens mijn eerste jaren in de regio. Het communisme was net gevallen en alles wat tot dan toe goed geweest was, was plotseling slecht, en omgekeerd. Hongarije, en de buurlanden, gingen politiek, sociaal en economisch totaal op de schop.
De verwachtingen waren hoog gespannen, want de materiële achterstand van Oost-Europa was gigantisch. Hongarije behoorde tot de beter ontwikkelde communistische landen, maar zelfs in Boedapest moesten we onze telefoonlijn delen met de buurvrouw. Als het dringend was, luisterden we aan de flinterdunne badkamermuur of ze aan het bellen was.
De meeste dorpen hadden geen gas of stromend water, geen verharde wegen en al helemaal geen telefoon. Toen we in 1992 een huisje in een dorp kochten, schaften we dan ook meteen voor 1000 gulden een twee kilo zware 'mobiele telefoon' aan om bereikbaar te blijven. Het ding was ook handig als onze vaste telefoon het weer eens niet deed, want ongeveer iedere twee weken gebeurde.
De productiemethoden van communistische staatsbedrijven liepen hopeloos achter en van milieumaatregelen had nog nooit iemand gehoord. Na een nacht op een camping in de buurt van een grote fabriek was onze tent de volgende dag bedekt met witte asvlokken. In Tsjechoslowakije reden we door dennenbossen waar door de luchtvervuiling geen naald meer aan de bomen zat.
Roemenië, begin jaren negentig |
En in de eerste jaren leek het daar ook op. Overal kwam je enthousiaste mensen tegen die bruisten van de ideeën. Onze buurman Zoli had wekelijks een nieuw briljant plan. De ene keer een handeltje, dan weer een sokkenbreimachine waarmee hij in de schuur Adidassokken wilde gaan breien. Dat dat niet zomaar mocht, was een grote verrassing.
Het werd uiteindelijk een winkel, van pakweg één bij één meter, met speciaal zwemgoed voor topsporters, geïmporteerd als gratis monsters die hij bij ons liet bezorgen. Wij vonden het idee absurd, maar hij had een paar jaar later wel een keten van drie sportzaken.
Dat sprankelende enthousiasme zat nog in mijn hoofd toen ik in 1998, na een verblijf van een aantal jaren in Zuid-Afrika, naar Hongarije terugkeerde. Maar de sfeer was veranderd. De val van het communisme had veel staatsbedrijven de das omgedaan en vele duizenden Hongaren hun baan gekost. En de meesten van hen waren geen Zoli's die geboren waren voor het private ondernemerschap.
Mensen klaagden over corruptie en vooral over sociale en economische onzekerheid. Een hele generatie was tussen wal en schip gevallen. Ze misten de juiste opleiding en talenkennis voor een goed betaalde baan bij een westers bedrijf en treurden over de zekerheden die ze in het verleden hadden gehad: een gegarandeerde baan, een (vaak piepkleine) woning en, na tien jaar wachten, een Trabant.
Die onvrede leverde Viktor Orbán dat jaar zijn eerste verkiezingsoverwinning op. Hij profileerde zich, ook toen al, als nationalist en als sterke man, een combinatie die traditioneel goed doet in de regio. Tot op de dag van vandaag leggen Hongaren bloemen op het graf van János Kadár, de communistische leider van 1956 tot 1988 en voor velen het symbool van een veilige tijd. Trouwens, meer dan 60 procent van de Roemenen meent dertig jaar na diens executie dat dictator Ceausescu hun beste president ooit was.
Na de krisis van 2008 vond nog maar 56 procent van de Hongaren dat de politieke veranderingen van 1989 een verbetering hadden opgeleverd. Markteconomie was nog minder populair: 91 procent meende dat het land op de verkeerde weg was. Veel mensen vonden een sterke leider beter dan een sterke democratie. Geen wonder dat Orbán in 2010 nogmaals een klinkende verkiezingsoverwinning behaalde.
Maar sterke leiders laten weinig ruimte over voor anderen. Van de sprankelende energie van de Zoli's begin jaren negentig is anno 2019 weinig over. Veel ondernemers zijn huiverig om te investeren. "Je moet zorgen dat je omzet onder 30 miljoen forint (nog geen ton) blijft, anders loop je risico dat mensen dicht bij Fidesz de zaak willen overnemen," aldus een bevriende horecaondernemer. Daarvoor zijn mogelijkheden genoeg: speciale wetgeving, extra belastingcontroles of inspecties of anders wordt een vergunning gewoon niet verlengd.
De afgelopen jaren zagen bijna al onze vrienden hun kinderen naar het buitenland vertrekken, samen met honderdduizenden andere Hongaren. Ze vertrokken vanwege betere studiemogelijkheden en betere werkkansen, maar ook vanwege een cultureel klimaat waarin voor alternatieve ideeën, debat en jongerencultuur steeds minder ruimte is. Het zijn gouden tijden voor liefhebbers van de volksdans en volksmuziek waar Thierry Baudet zo van droomt.
Orbán zelf noemt zijn bewind een illiberale democratie. Oppositieleden spreken steeds vaker over een nieuwe dictatuur. Nu zitten in dictaturen politieke tegenstanders in de gevangenis of worden vermoord om hun mening. Dat gebeurt in Hongarije niet. Weliswaar worden oppositiemedia op allerlei manieren dwars gezeten, maar ze kunnen schrijven wat ze willen. En bij de recente gemeenteraadsverkiezingen wist de oppositie ondanks de nodige obstakels, zoals de staats-tv die aanhoudend propaganda voor de regeringspartij maakt, toch meerdere steden te veroveren.
Geen dictatuur in de ouderwetse zin van het woord dus, maar wel een autoritair regiem. Veel mensen denken twee keer na voor ze iets op Facebook posten of met naam en toenaam een journalist te woord staan. Want dat kan consequenties hebben, voor henzelf of voor familieleden met een overheidsbaan. Je zou de eerste niet zijn die om een kritische post op straat komt te staan.
Het doet een beetje denken aan het bewind van de communistische leider János Kádár. Vanaf de jaren zeventig werden in Hongarije geen dissidenten meer opgesloten. Maar wie kritisch was, maakte geen carrière of verloor zijn baan. Wie zijn mond hield, kon daarentegen rekenen op werk, een woning, een auto en geneugten als een weekendhuisje.
Communistisch landen hadden informatiebureaus die de perscommunicatie van alle ministeries en overheidsorganisaties regelde. Ook nu is de Hongaarse regeringscommunicatie weer geheel gecentraliseerd. Ambtenaren, maar zelfs ministers, zullen nooit iets zeggen zonder de uitdrukkelijke toestemming van Orbáns informatiebureau.
Buitenlandse correspondenten en onafhankelijke Hongaarse journalisten krijgen bijna nooit een interview met een minister, laat staan met Orbán zelf. Ook persconferenties met de premier zijn zelden, en duren hooguit een paar zorgvuldig geregiseerde minuten. Wie wil weten wat hij denkt, luistert maar naar zijn toespraken, zijn wekelijkse radiopraatje of leest de verklaringen van staatspersbureau MTI. Zo deden de communisten het ook.
Toen ik in 1989 mijn eerste verhalen over Hongarije schreef, gold het land als vrolijkste barak in het communistische kamp. Nu voelt het eerder als Europa's achtertuin: besloten, in zichzelf gekeerd en stevig door een hek afgesloten.
Dit verhaal verscheen eerder in het dagblad Trouw
Als u deze blog waardeert en dat wilt laten blijken met een bijdrage, vind ik dat uiteraard heel prettig. Alleen met uw steun kan onafhankelijke journalistiek in stand blijven.
Reacties