Gouden Eeuw? Niet in Brabant
De Papenbril |
Stadhouder Frederik Hendrik, die het fort liet bouwen, had er enkele maanden overgedaan om de stad op de Spanjaarden te veroveren. Den Bosch was niet alleen van strategisch belang, maar gold ook als onbetrouwbaar. Per slot van rekening hadden de katholieke Bosschenaren in 1579 na anti-protestantse rellen zelf de Spaanse kant gekozen.
Die verovering voelde destijds als een bezetting, zeggen historici Wouter Loeff en Robin Hoeks van Erfgoed Brabant in Den Bosch. Bosschenaren mochten heel veel niet meer. De schutterij moest haar wapens en vaandels inleveren, de katholieken raakten hun kerken en de stadsnotablen hun bestuurlijke functies kwijt. Ze werden vervangen door protestanten," Het was een beetje een voorproefje van wat heel Noord-Brabant negentien jaar later te wachten stond, toen het aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog als nieuwe provincie definitief deel werd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
In 1629 is de oorlog nog volop aan de gang. Maar paradoxaal genoeg is het voor de toenmalige republiek, dat wil zeggen voor de provincies boven de rivieren, ook een tijd van ongekende welvaart, zo ongekend dat die later als de Gouden Eeuw de geschiedenisboekjes in zal gaan.
Handel en nijverheid floreren. Vanuit Amsterdam varen schepen naar de Oost, naar Afrika en naar Amerika. De Amsterdamse burgerij tafelt met delicatessen uit verre landen en een reiziger merkt op dat zelfs de dienstmeisjes goed aten. De Nederlandse schilderkunst bloeit en Leiden ontwikkelt zich tot het Harvard van die dagen: een universiteitsstad die wetenschappers uit heel Europa trekt.
Het feit dat die welvaart mede verdiend werd over de ruggen van slaven en ten koste van de koloniën was voor het Amsterdams Museum vorig jaar reden om de term Gouden Eeuw in de ban te doen. Dat leidde, niet geheel onverwacht, tot de nodige discussie. Zo noemde VVD-Tweede Kamerlid Zohair El Yassini het 'laf' om de geschiedenis te herschrijven.
Toch zijn er ook redenen die niets met het koloniale verleden te maken hebben om kanttekeningen bij dat begrip Gouden Eeuw te zetten, want voor lang niet alle delen van Nederland is de 17de eeuw een welvarende tijd. Vanuit Noord-Brabants en Limburgs perspectief bekeken is het misschien eerder vreemd dat die term pas nu ter discussie wordt gesteld.
Na 1588 is de militaire situatie zo geconsolideerd dat de provincies boven de rivieren officieel een zelfstandige staat kunnen proclameren. Ze zijn zo goed als baas in eigen huis en vanaf dat moment wordt de tachtigjarige oorlog vooral uitgevochten op het grondgebied van de zuidelijke Nederlanden. Onder de rivieren ziet de situatie er dan ook heel anders uit.
Het noorden van het Hertogdom Brabant is decennialang frontlinie waar beide partijen huishouden. De geschiedenis van plaatsen als Helmond, Eindhoven en Oisterwijk leest als een aaneenrijging van plunderingen, brandstichtingen en verkrachtingen.
Steden worden belegerd en uitgehongerd, soms maanden lang. Het overkomt Breda, de stad van het turfschip, twee maal. In 1625 nemen Spaanse troepen de stad in na een belegering van elf maanden, twaalf jaar later kost het Frederik Hendrik elf weken om de stad terug te veroveren.
Boeren worden dubbel gepakt: aan de ene kant moeten ze de troepen voeden, aan de andere kant vernielen soldaten hun oogsten om te voorkomen dat de tegenstander te eten heeft. Nadat Den Bosch wordt veroverd door de Staatse troepen, blijft lang onduidelijk wie eigenlijk de baas is op het omringende platteland, met als gevolg dat de boeren van beide partijen belastingheffingen opgelegd krijgen.
Bij de Vrede van Munster in 1648 wordt Hertogdom Brabant opgegesplitst. Een deel blijft Spaans (en zal uiteindelijk Belgisch worden), het inmiddels door de republiek veroverde deel wordt Nederlands, net als een deel van Limburg. Maar volwaardige provincies worden beide gebieden niet.
In het stadhuis van Den Bosch hangt een schilderij waarop een vrouwenfiguur die de Brabantse steden symboliseert, smeekt om als gelijkwaardige tot de Staten-Generaal toegelaten te worden. Dat gebeurt niet.
Het verzoek van de Brabantse steden om toetreding tot de Staten Generaal |
Maar dat beeld is toch wat te eenvoudig, menen Loeff en Hoeks. Brabant was inderdaad niet gelijkwaardig aan de andere provincies en er was armoede, maar die kwam zeker niet alleen voort uit die ongelijkwaardigheid. Boeren leden onder een langdurige landbouwcrisis en er was sprake van enorme standsverschillen. "Rijke Brabanders hadden vaak familie boven de rivieren en namen, ook tijdens de Tachtigjarige Oorlog al, deel aan de handel en in de VOC. Maar dat is een beeld dat weinig Brabanders hebben," zegt Loeff.
Militaire belangen spelen een rol in de aparte status van Noord-Brabant. De Staten-Generaal ziet de provincie als bufferzone bij een aanval uit het zuiden. Aan de Brabantse zijde van de grote rivieren komt wat nu de zuidelijke waterlinie heet, een verdedigingslinie van forten en versterkingen, waar ook het fort in Den Bosch deel van uitmaakt. In geval van nood zullen hele gebieden onder water worden gezet. "Zo'n besluit neem je niet zo makkelijk als de getroffenen er ook een stem in heben," zegt Loeff.
Pas met de komst van Napoleon worden Noord-Brabant en Limburg gelijkwaardige delen van het rijk en na de Vrede van Wenen in 1814 krijgen ze eindelijk hun felbegeerde plek in de Staten-Generaal. Dankzij de door de Fransen ingevoerde godsdienstvrijheid krijgt de katholieke kerk een groot deel van haar bezittingen terug en wordt de grondslag gelegd wat voor later het Rijke Roomse Leven zal gaan heten.
En daarmee ontstaat ook de basis voor een nieuw Brabants zelfbewustzijn dat vooral in de jaren twintig, dertig van de vorige eeuw tot grote bloei komt. Loeff: "In die tijd zie je het Brabants regionalisme erg sterk worden."
Brabanders verwijzen dan al snel naar zaken als carnaval en hun Bourgondische leefstijl. Maar onderdeel van dat zelfbewustzijn is ook een afkeer van de nationale overheid die zich in de statentijd toch al niet geliefd had gemaakt. De basis is het gevoel dat Noord-Brabant nog steeds als een soort wingewest wordt behandeld, maar eigenlijk klopt het beeld tegen die tijd al niet meer, zeggen Loeff en Hoeks. Eind 19de eeuw is er namelijk enorm in Noord-Brabant geïnvesteerd en de industrialisatie van steden als Eindhoven en Tilburg hebben groot effect op de welvaart.
Maar er zijn ook begrijpelijke grieven. Zo duurde het tot de jaren 20 voor Noord-Brabant een universiteit krijgt en wie bijvoorbeeld naar de huidige rijksuitgaven voor kunst en cultuur kijkt, snapt Brabantse politici die menen dat daar iets scheefgetrokken is. In 2016 besteedde het rijk in Noord-Holland omgerekend per inwoner 65 euro voor culturele doeleinden en in Noord-Brabant 9,5 euro. Aan de andere kant: de kosten van het Rijksmuseum liggen natuurlijk ook vele malen hoger dan die van het Van Abbemuseum in Eindhoven.
Noord-Brabant, en dan met name het oostelijk deel, heeft eigenlijk geen reden meer om zich achtergesteld te voelen, zegt ook Frits Oevering, die voor de Rabobank onderzoek naar regionale verschillen. Haast integendeel, meent hij: "De pareltjes van het Nederlandse bedrijfsleven zitten tegenwoordig juist in die regio."
Maar het gevoel van achtergesteldheid was in het verleden zeker terecht, voegt hij toe. De provincie telde lange tijd echt minder mee en in de negentiende eeuw lagen de lonen beduidend lager dan elders. Dat, en de vele grote katholieke gezinnen, was overigens ook precies wat Noord-Brabant uiteindelijk uit het slop haalde: zoals investeerders nu naar China gaan, trokken sigarenfabrikanten, textielbedrijven en Philips destijds naar Noord-Brabant vanwege de ruime aanwezigheid van goedkope arbeidskrachten.
Tegenwoordig is er eerder sprake van verschillen binnen de provincie zelf. "Terwijl Eindhoven mensen aantrekt met zijn hightech-industrie, is de situatie in Breda echt anders. Daar zie je juist vaak dat mensen als forens elders werken."
Als u deze blog waardeert en dat wilt laten blijken met een bijdrage, vind ik dat uiteraard heel prettig. Alleen met uw steun kan onafhankelijke journalistiek in stand blijven.
Reacties